Toepasselijkheid wet Kündigungsschutzgesetz (Duitse wet inzake ontslagbescherming, KSchG)

Het dienstverband in Duitsland: In de wet KSchG is bepaald dat een werknemer algemene ontslagbescherming geniet als het betreffende dienstverband langer dan zes maanden bestaat en de werkgever meer dan 10 werknemers in dienst heeft.

Als de werknemer het ontslag aanvecht, is het overeenkomstig het bepaalde in de wet KSchG aan de werkgever om in de procedure voor het Arbeitsgericht te stellen en zo nodig te bewijzen dat er een reden voor het ontslag aanwezig is.

Voor het kleinbedrijf geldt iets anders. Om welke bedrijven het daarbij gaat, is in § 23 KSchG wat omslachtig geregeld.

In kleinbedrijven kan de werkgever een werknemer ontslaanzonder dat hiervoor een objectieve reden als bedoeld in de wet KSchG moet bestaan. Er mag alleen geen sprake zijn van kennelijk onredelijk, willekeurig of discriminatoir ontslag en mag geen sanctie zijn. Weliswaar kan de werknemer het ontslag ook in deze gevallen aanvechten, maar dan rust de bewijslast ten aanzien van de gronden van vernietigbaarheid (kennelijke onredelijkheid) op de werknemer.

Alleen een bedrijf dat meer dan tien werknemers in dienst heeft, is volgens de wet KSchG geen kleinbedrijf meer.

Bij het vaststellen van het aantal medewerkers moeten medewerkers die gemiddeld niet meer dan 20 uur per week werken als 0,5 werknemer worden meegeteld. Werknemers die niet meer dan gemiddeld 30 uur per week werken, tellen volgens de wet als 0,75 werknemer mee.

Als er op basis hiervan meer dan tien werknemers in dienst zijn, is de wet KSchG op alle arbeidsovereenkomsten van toepassing die op het moment van ontslag langer dan zes maanden hebben bestaan.

Als het bedrijf meer dan vijf werknemers in dienst heeft van wie de arbeidsovereenkomst uiterlijk op 31 december 2003 is ingegaan, maar niet meer dan tien werknemers, genieten alleen deze zogeheten “Altbeschäftigten” ontslagbescherming.

Bijzondere bepalingen gelden ten aanzien van a) gezamenlijke bedrijven (Gemeinschaftsbetrieb), b) seizoensbedrijvenc) campagnebedrijven, en daarnaast ten aanzien van d) hulpkrachten en ter beschikking gestelde arbeidskrachten.

Van een a) gezamenlijk bedrijf waarin meerdere bedrijven zijn ondergebracht - soms ook gemeenschappelijk bedrijf genoemd - is sprake wanneer de in een vaste inrichting aanwezige materiële en immateriële bedrijfsmiddelen van verschillende ondernemingen beschikbaar worden gesteld, geordend en doelgericht worden gebruikt om arbeidsdoelen te bereiken en de inzet van menselijke arbeidskrachten onder uniforme leiding wordt georganiseerd. De gezamenlijke bedrijven moeten ten minste stilzwijgend zijn overeengekomen dat zij onder een gezamenlijke leiding staan, zodat de typische werkgeversfunctie ten aanzien van sociale verplichtingen en het personeel door dezelfde bestuurlijke leiding wordt vervuld.

Als er op basis hiervan sprake is van een gezamenlijk bedrijf, tellen de werknemers van de andere onderneming/ondernemingen mee.

Men spreekt van een b) seizoensbedrijf als een bedrijf met een minimum capaciteit ononderbroken wordt geëxploiteerd en er gedurende het jaar periodes zijn waarin de bedrijfscapaciteit moet worden opgeschroefd. Als voorbeelden worden vaak bedrijven in de zoetwarenindustrie genoemd, die hun capaciteiten in de aanloop naar Pasen en Kerstmis tijdelijk moeten vergroten. Bij seizoensbedrijven wordt bij toepassing van § 23 van de wet KSchG uitgegaan van het aantal werknemers dat buiten het seizoen aan het werk is.

Men spreekt van een c) campagnebedrijf als het bedrijf alleen voor een bepaalde tijd wordt geëxploiteerd, bijvoorbeeld de suikerbietenfabriek tijdens de oogst van de suikerbieten, en de andere tijd gesloten is. Bij campagnebedrijven wordt bij toepassing van § 23 van de wet KSchG uitgegaan van het personeelsbestand tijdens de campagne of beter gezegd tijdens het seizoen. 

d) Hulpkrachten zijn werknemers die ter vervanging van personeel of vanwege tijdelijke drukte in dienst worden genomen. Zij worden bij toepassing van § 23 KSchG in de regel niet meegeteld. Werknemers die gemiddeld ten minste zes maanden in het jaar in dienst zijn, kunnen niet meer als hulpkrachten worden aangemerkt.

Ter beschikking gestelde arbeidskrachten, tellen daarentegen mee, voor zover zij zijn ingezet om in de normale behoefte aan personeel te voorzien.

Geschreven door

Anja Romijnders 12 mei 2021

Bekijk onze andere gerelateerde blogs